woensdag 19 december 2007

Au Bain Marie

(in plaats van 2 middeleeuwse ansichten)


Solutio Perfecta

Waar zijn we hier?
Het tweetal bomen, ter oriëntatie
opgericht, maakt eigenlijk niet veel wijzer.
Wat zanderig gedoe – dat zijn de heuvels –
een schampere aanzet tot bosschages, een
heuse einder, grijs zoals het verten betaamt.
Van een zelfde saaiheid blaakt de al
even grijze lucht daarboven en daarachter.
In dit alles schuilt dan ook geen enkele
aanleiding om zoiets vast te leggen. Zo’n
ansicht zal wel nooit een tweede druk beleven...

Maar dan, pal op de voorgrond, staat
daar dat ding, die duikelaar die nauwelijks steun
kan hebben aan het stijve ronde groen waar hij op
rust (hij lijkt ook meer te zweven). Het is een vaas.
Compleet met negenvoudig bloemboeket, dat – ook
al stijfjes – uit de halsopening naar buiten tuurt.
Voor het gemak is hier het perspectief vertekend,
zodat alleen op deze plek een vermoeden
geschetst wordt van de duistere inhoud van de vaas
(Om de nog in knop staande bloemen lijkt het
sowieso niet te gaan. Daar zijn ze te onooglijk voor).
Want vreemd is het wel, zo’n vaas,
compleet met bloemen, duister, levensgroot
in het landschap opgericht. Een duinlandschap
waar overigens nog andere bloemen groeien. Die
hebben iets formeels, iets van wat-moet-je-van-me
en zit-me-niet-zo-glazig-op-de-huid-te-staren.
Hebben ze iets van ons aan? Nou dan! Richt
je blik liever op het binnenst van het vat.
Wat daar gebeurt is andere koek.

En dat is niet gering.

In de eerste plaats gaat het blijk-
baar om een ander landschap, waar zich
een schamel ritueel afspeelt. En in dit ritueel,
dat in haar alledaagsheid schokt, ontroert,
schuilt eigenlijk niets mysterieus. Eerder
iets vrolijks, in de trant van, kijk, zo
doen wij dat. Want, en dat is eigenlijk het
eerste wat hier opvalt, hier wordt gevreeën.
Of althans, de pogingen daartoe zijn
serieus bedoeld.


Het rossige meisje ligt in
de volle lengte op haar haardos uitgestrekt
– daar heeft zij jaren op gespaard! – en laat
zich blijmoedig omarmen door haar blonde
minnaar, die eerder iets onnozels heeft. Wang
aan wang liggen zij erbij te glimlachen, en
het drietal benen dat zich toont – het vierde
is blijkbaar even zoek geraakt in het vriend-
schappelijk duel – ligt blij te kwispelen. En,
welbeschouwd gaat het om kinderen nog.
Die spelen doktertje hier op de groenstrook
tussen water en water.

Zij liggen in het bad, of liever een
strook land daarin, met grote ogen, wilde
haren, op en over elkaar heen, het water
te bezoedelen met hun liefde die, wat het
ook wezen mag, in elk geval zeer vleselijk is.
Dit dan omringd door vier getuigen.
Die bij hun aanwezigheid – hun werk – niet
meer nodig hebben dan een hoofd.
Zo zijn zij ook. Zij drijven meer
dan dat zij in het water staan, en ernstig
en gedwee aanschouwen zij het liefdes-
tafereel. Dat is hun missie en hun doel.
Dan is er nog die ene die,
maar nauwelijks roodgevleugeld,
als een kind de hele toestand lijkt te in-
spireren. Hij is de motor van het spel.

Wat niet echt duidelijk wordt, is
of dit alles nu zich ìn de vaas afspeelt,
of dat de een of andere onverlaat zoiets
heeft zitten schilderen, op de buitenkant.
De twijfel blijft. Temeer daar het duin-
landschap als context eigenlijk niet voldoet.
Er is iets met het licht. Het egaal-diffuse
dat de hele ansicht overheerst, maakt
dat er eigenlijk niets te geloven, niets
te begrijpen is. Zo’n bleke zaterdag in maart,
wanneer het daglicht overal even effen is,
lijkt niet te inspireren tot het blijkbaar sexueel
bedoelde tafereel. Dit opent niet direct de pers-
pectieven van hun liefde. Zelfs niet die
van symbolen.

Toch, en dan staat alles stil, heet
deze oplossing perfect te zijn...



Au Bain Marie

Hier heb je ze weer!
Iets ouder nu, maar nog altijd vast-
besloten hetgeen zij destijds in de duikelaar
presteerden onvermoeibaar voort te zetten.
Maar er is nogal wat gebeurd sindsdien.
Meneer en mevrouw hebben het ver ge-
schopt, dat zie je zo. Afgezien van de
tekenen van koningschap – die ze zelfs tijdens
het vrijen niet afdoen! – hebben ze in de tus-
sentijd nog leren vliegen ook! Daarvan zijn
de vleugels hopelijk voldoende bewijs.
Maar wat doen ze dan in het water?

Wat Hare Majesteit met haar rech-
terarm uitvoert wordt niet helemaal duidelijk.
Als een blozende tiener sluit zij haar ogen, terwijl
haar hand naar zijn torso afdwaalt, een beetje
onzeker, klam waarschijnlijk. In elk geval wei-
nig doortastend. De vorst lijkt wat zekerder van
zijn zaak. Zijn hand daalt af naar haar nog net ver-
borgen schoot. Waarbij hij recht de wereld in kijkt (niet
echt naar haar, meer zomaar wat in het algemeen).
Is hier dan sprake van extase?

Bij haar wel, voor zover het daar
op lijkt. De blik wordt telkens toegezogen naar
de nietziende gelaatsuitdrukking van de vrouw,
die een anticipatie op Albertina vormt. Zíjn blik
staat daarmee in schril contrast.

Er is geen vat meer. Er is slechts bad.
Een rare binnenzee, een eigenlijk onmogelijk
bergmeer dat tussen zanderige rotsen hangt,
of staat, of zweeft... Veel zinnigs valt er
over zo’n landschap niet te zeggen.
De lucht bijvoorbeeld slaat
al helemaal nergens meer op. Dat is gewoon
vergeeld papier, met hier en daar verbleekte no-
tities van de maker, die er blijkbaar meer van
begreep of achter zocht. Ook het kwartet
getuigen, en de enthousiaste putto met zijn
rode veren: niets of niemand is er over
van het oorspronkelijk bloemrijk gezelschap.

Wat wil je, een koning en een koningin
doen zoiets toch niet in ’t openbaar?

Maar dat verklaart nog altijd niet,
waarom dit nu per se in het water moet. Zelfs
bij ongevleugelden lijkt het al met al
niet handig, logisch of gebruikelijk.

Genoeg. Als laatste zij nog op-
gemerkt, dat wat ieder al als eerste zag: hier
zijn de rollen omgekeerd. Zíj houdt
haar vleugels droog. Meneer krijgt daar
straks nog problemen mee.


***

Geen opmerkingen: