vrijdag 14 september 2007

Gedicht

het punt opdiepen & vervolgens pieken

I


het zit denk ik ook al in & aan de
bestanden
als een stalkende kwijlveeg
in het halfduister de straatstenen
te bevreten het hinnikt & balkt
het zijn uit van haar geschiedenishikje

in de lustwekkende pixelhuidjes, bv
de grafbewegingen op die krasloos
op de schermen lopen te dagen

ik? ik, ach ik, je kent het toch,

de schoenzolen slap het gerief
heeft de reikwijdte rioolput
& terug & vlijmende vergeet-
magneten vertalen het nabije ijzer
bij korfen tot schroot, het ooit

ja jaja

van de oosterse gezangen maar hela de
oosterse gezangen van de oosterse zanger
verkermen in crêpe, de hunne evenbeens
zijn krullenm ze lullen maar wat &
zweten gelig hun kronkelend gekonkel als
oud geil bij de wazig wemelende wormen

de uitroep valt

ai
aik
eikst


ja



II


ik is ik toen ik
had je hoe kon ik
ik had je hoe kon je

ach ik jij terwijl ik je
de ogen nog kussen
het water
je lippen met blauwglans
sprenkelen als droge
koekjes kon

de afhand heft hoog
haar hakgedachte

wijl eertijds mijn hand ging nog
de trap af met je kleed
de berg op met bij bakken
het leed.

waar het smeltstortend
indruist daar ik

ik dans daar met het daar
wat dat ik in je nergens was
twee stappen hier
één stapje

maar

& droef is het niet
dat niet eindigt, maar niet
wil in dit lied maar
is het niet
altijd hetzelfde
diepte het punt
het zelfde punt
niet je zou denken

Geen opmerkingen: