het punt opdiepen & vervolgens pieken
I
het zit denk ik ook al in & aan de
bestanden
als een stalkende kwijlveeg
in het halfduister de straatstenen
te bevreten het hinnikt & balkt
het zijn uit van haar geschiedenishikje
in de lustwekkende pixelhuidjes, bv
de grafbewegingen op die krasloos
op de schermen lopen te dagen
ik? ik, ach ik, je kent het toch,
de schoenzolen slap het gerief
heeft de reikwijdte rioolput
& terug & vlijmende vergeet-
magneten vertalen het nabije ijzer
bij korfen tot schroot, het ooit
ja jaja
van de oosterse gezangen maar hela de
oosterse gezangen van de oosterse zanger
verkermen in crêpe, de hunne evenbeens
zijn krullenm ze lullen maar wat &
zweten gelig hun kronkelend gekonkel als
oud geil bij de wazig wemelende wormen
de uitroep valt
ai
aik
eikst
ja
II
ik is ik toen ik
had je hoe kon ik
ik had je hoe kon je
ach ik jij terwijl ik je
de ogen nog kussen
het water
je lippen met blauwglans
sprenkelen als droge
koekjes kon
de afhand heft hoog
haar hakgedachte
wijl eertijds mijn hand ging nog
de trap af met je kleed
de berg op met bij bakken
het leed.
waar het smeltstortend
indruist daar ik
ik dans daar met het daar
wat dat ik in je nergens was
twee stappen hier
één stapje
maar
& droef is het niet
dat niet eindigt, maar niet
wil in dit lied maar
is het niet
altijd hetzelfde
diepte het punt
het zelfde punt
niet je zou denken
vrijdag 14 september 2007
Gedicht
gemailed op 13:31
van / from : Dirk Vekemans
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten